Gedichten van Zeynep Acil

Niets

28-05-2001

Mijn werk ben je niet; jou kan ik niet uitstellen
Altijd en overal zit je in het water of brood,
Niets heb ik liever dan jou.

Mijn geliefde ben je niet; je handen kan ik niet naar wens vasthouden,
Je haren niet naar hartelust strelen,
In mijn portefeuille zit zelfs jouw foto niet.

Mijn leven ben je niet; ik vertrek en jij zult blijven,
Hoe vaak zul je liefhebben, hoe vaak worden bemind,
Hoeveel keer meer dan mijn leven.

Misschien was je niets, zondermeer ben je een vreemdeling,
Ik weet niet, kan niet eens weten waar je nu bent
Je plompheid is de pijl in mijn linker zij.

Hiç birşey

28.05.2001

İşim değilsin; erteleyemiyorum seni
Heran heryerde ya ekmektesin ya suda,
Gönlüm senden başkasına tok.

Sevgilim değilsin; tutamam dilediğimce ellerini,
Doya doya okşayamamda saçlarını,
Cüzdanımda resmin bile yok.

Ömrüm değilsin: ben gidip sen kalacaksın,
Kaç sevdiğin olacak, kaç kez sevileceksin,
Ömrümden kaç defa çok.

Hiç olmadın belki, bir yabancısın besbelli,
Bilmiyorum, bilememki nerdesin şimdi
Olmayışın sol yanımda ok.
Verlangen naar Istanbul

Januari 2004

Istanbul
Eén keertje moeten handen je grond beroeren,
Moet men met een glimlach door je straten lopen,
En alle steden haten
Die nooit jouw warmte zullen geven.
Men moet nat worden in je regen,
Bevriezen in je ijselijke kou,
In je nachten verblijven, in de duisternis zonder licht.
Istanbul,
Eén ademtocht moet men jou beleven.
Eén ogenblik.

Zou je ernaar vragen, dan draait het hier om geld,
Terwijl geen mens het weet....
In hoeveel woordenboeken staat het fout
LEVEN betekent: ISTANBUL
İstanbul sevdası

Ocak 2004

İstanbul
Bir kerecik değmeli eller toprağına,
Caddelerinde dolaşmalı tebessümle,
Sonra bütün kentlere düşman kesilmeli,
Senin sıcaklığını vermiyor diye.
Yağmurunda ıslanmalı,
Ayazında donmalı,
Gecelerinde kalmalı, ışıksız karanlık.
İstanbul,
Bir nefeslik yaşamalı seni.
Bir anlık.

Sorsan, sorsan burda dertler..para pul,
Oysa bilmiyor insanlar…
Kaç sözlük yanlış basılmış
YAŞAMAK demek: İSTANBUL.
Ik ben gastarbeider

9.3.2005

Ik ben een gastarbeider,
in mijn koffer zitten melkchocolaatjes,
van droge gronden had ik nooit gehoord,
noch ken ik de geur van beregende akkers.
Ik ben gastarbeider.

Dit zijn geen goedkope pakjes sigaretten,
De gevangenen zijn anatolische helden,
En dan, dorre ui en droog brood,
Het werk van zwart geblakerde pannen,
Mijn huid is niet getint, mijn stem kan niet zingen.
Begrijpen lukt niet, vertellen evenmin, u zult lachen.
Ik ben gastarbeider.

'Lot' is een oude vrouw, die haar knotje heeft losgelaten,
Ik ben degene die volkomen verloren is op de stenen stoepen.
Deze sporen op mijn gezicht zijn niet van ouderdom,
Mijn verdriet haalt mijn gedachten in,
En mijn woorden zijn ontoereikend,
Mijn onvolkomen zinnen getuigen van mijn toestand,
Ik, ik heb de onzen allang verlaten
Vanbinnen is er een weg, aan het groeien voor mijn ogen
Hier ben ik, van vreemde ogen in de ban.
Kijkt u maar niet, u kunt toch niets zien.
Ik ben gastarbeider.

In de onrust van blonde blikken,
Is dit trots, mijn handen trillen niet,
Niet dat de heren niet als ezels al het vieze werk deden,
Het zijn de geluiden van botten die in de fabrieken rotten,
Maar jij hebt het over armoede, over armoelijders, over ellende door honger.
Sommigen van ons zijn achterin vrachtwagens gegooid,
Sommigen zijn moeders van de aarde die in opstand kwamen.
Alleen iemand die hetzelfde heeft meegemaakt weet wat het is,
Jij kunt mij niet begrijpen.
Luitser,
Ik heb geen geld dat zich in jouw hand laat stoppen,
Noch een paspoort dat op het jouwe lijkt.
Mijn landgenoot, wie ben je zeg je.
Ik ben gastarbeider.
Alamancı

9.3.2005

Ben bir alamancıyım,
valizimde sütlü çikolatalar,
kurak topraklardan hiç haberim olmadı,
kokusunu tanımam yağmurlu harmanların.
Ben alamancıyım.

Ucuz sigara paketleri değildir bunlar,
Mahpuslar anadolu yiğidi,
Sonra, kuru soğan ve yavan ekmek,
Kararmış tandırların eseri,
Benim tenimde yanık değil, sesimde.
Anlamam, anlatamam,gülersiniz.
Ben alamancıyım.

'Kader' yaşlı bir kadın, yumağını salıvermiş
Taş kaldırımlarda karman çorman ben,
Bu izler yüzümdeki yaşlanmışlıktan değil,
Üzüldüklerim düşündüklerimi geçmekte,
Ve sözlerim yarım,
Yetersiz cümlelerim halimi bildirmekte,
Ben, bizleri çoktan terkettim
İçimde bir yol var, gözüme büyümekte
Burdayım, yabancı gözlerin kıskacında.
Bakmayın, göremezsiniz.
Ben alamancıyım.

Sarışın bakışların tedirginliğinde,
Gururdur bu, titrek değildir ellerim,
Çalışmamışlığından değil eşek gibi beylerin,
Fabrikalardaki çürüyen kemik sesleri,
Fakirlikten fukaralıktan bahsediyorsun sen, açlıktan sefaletten.
Kimimiz atıldığımız kamyon arkalarıyız,
Kimimiz isyana yüz tutmuş toprak anaları.
Sonra anlıyor damdan düşen, damdan düşenin halini,
Sen beni anlayamazsın.
Dinle,
Ne benim eline sıkıştırmaya yüzü olan param var,
Ne de pasaportum seninkinin benzeri.
Hemşerim, sen kimsin diyorsun.
Ben alamancıyım.

Vertaald uit het Turks door Sytske Sötemann
oktober 2005

t