Wilma's kistje

Murat Tuncel

Het beklemmende gevoel had ze nog niet van zich af kunnen zetten toen ze naar de gesloten gordijnen liep. Bij het raam hield ze abrupt stil. Ze trok het gordijn op een kier en keek naar buiten. De zon hield zich schuil achter de daken van de huizen aan de overkant van de straat, en een tijdje bleef ze wezenloos staan staren hoe de donkerrode zonnestralen paars kleurden waar ze zich mengden met het blauw van de lucht. Ze wierp haar lange, blonde haren nerveus naar achteren.
'Er is nog niemand,' zei ze met een blik op de straat, die zich opmaakte om zich in de schoot van de avondstilte te storten.
Haar ene hand liet het gordijn los, het donkerbruine velours vertoonde verschoten plekken, en de kamer liep vol met een benauwend schemer. Ze deed de kristallen lamp aan die aan het plafond hing. Het licht dat vrolijk van de stukjes glas sprong vulde de vierkante huiskamer. De gelakte notenhouten meubels glommen. Onwillekeurig keek ze naar het kistje dat al jaren op de theewagen stond. Een bittere glimlach verscheen op haar gezicht. Ze hoorde het geluid van een auto. Haastig liep ze naar het venster terug. Ze trok de dikke velours gordijnen naar twee kanten open en keek de steeds stiller wordende straat in. Toen ze niemand zag, werd ze overvallen door een lome en drukkende vermoeidheid.
'Ze zullen wel niet komen,' zei ze hardop.
Omdat de vermoeidheid heviger werd en naar haar stevige benen trok, liep ze naar de versleten leunstoel en liet zich op het hier en daar kaal geworden leer vallen. De fauteuil bezweek onder haar gewicht. Ze hield zich vast aan de zijkant van de stoel en stond op. Onderwijl draaide ze zich om en keek glimlachend naar de doorgezakte fauteuil.
'Wie weet is het kistje wel net zo verrot als de stoelen,' zei ze.
Terwijl ze bezorgd op het kistje toe liep, merkte ze de twee gedroogde rode rozen op die in een porseleinen, delftsblauwe vaas stonden, midden op de lichtbruine, ronde tafel. Haar lippen trilden.
Ze keek naar het roestige sleuteltje naast de vaas. Even aarzelde haar blik tussen het kistje en de sleutel. Toen ze haar gezicht afwendde alsof ze zich voor haar gedachten schaamde, viel haar oog op de deur van de slaapkamer, die altijd openstond. Wiegend met haar heupen, die vergeleken met haar slanke taille aan de brede kant waren, liep ze door de open deur de slaapkamer in. Ze knipte de lamp aan. Er stond een breed bed, daar precies tegenover leunde een zware, plompe klerenkast tegen de muur, geflankeerd door een kaptafel, die er al jaren hetzelfde bij stond. Om de een of andere reden hadden ze beide dezelfde kleur, een lichtbruin dat naar rood neigde, zoals de ronde tafel in de huiskamer. Op de kaptafel lagen lippenstiften, er stonden wat potjes rouge en verschillende soorten blikjes met crème. Toen ze haar hand naar een van de blikjes uitstrekte, kreeg ze het gevoel iets verbodens te doen. Even bleef ze besluiteloos zo staan, daarna trok ze haar hand terug. Ze meende dat de deurbel ging. Ze luisterde of ze buiten iets hoorde, maar ze hoorde geen bel en ook geen ander geluid. Ze ging op de stoel zitten die ze bij het hoofdeinde had neergezet. Ze keek om zich heen naar het brede bed. Er kwam een wrange, wezenloze glimlach op haar lippen en met een beweging van haar hoofd schudde ze haar lange blonde haren naar achteren, zoals ze deed als ze zich bedrukt voelde. Ze leunde achterover en keek naar het bed alsof ze haar grootmoeder aankeek. Zodra ze zich haar gerimpelde gezicht voor de geest haalde verspreidde de glimlach zich over de rest van haar gezicht. 'Toen ik twee weken geleden de voordeur net had opengedaan, hoorde ik haar stem.' Met die krachteloze stem, dat ik nooit bij haar vond passen, riep ze me:
'Marie!'
'Oma!' riep ik even zwakjes terug, alsof ik haar imiteerde.
'Kom eens hier,' zei ze.
Ik ging snel naar haar toe. Het leek alsof ze mij niet had verwacht.
'Het lijkt wel alsof je mij niet had verwacht,' zei ik voor de grap. 'Verwachtte je soms iemand anders?'
Ze keek me aan.
'Ach kind,' zei ze met een krampachtige glimlach, 'zolang je op de been bent vindt iedereen je aardig. Maar als je je bed niet meer uit kunt...'
Ze maakte haar zin niet af.
'Marie, kom eens bij me,' zei ze na een ijzige stilte.
'Ik zal eerst even water voor de koffie opzetten, oma, daarna kom ik bij je zitten,' zei ik.
Ze gaf me een knipoog.
'Dat kan wel even wachten. Kom even hier zitten,' zei ze.
Het was de eerste keer sinds de bloeding dat ze er zo gezond uit zag. Ik ging op de stoel bij haar hoofdeinde zitten, maar ze gebaarde dat ik dichterbij moest komen. Ik trok de stoel nog dichter naar haar toe. Ik nam haar gerimpelde handen tussen mijn grote handen. Er verscheen een milde, rozige uitdrukking van gelukzaligheid op haar brede, besproete gezicht. Ze wees naar het kistje dat door de openstaande deur zichtbaar was.
'Toen ik klein was, hadden mijn grootouders een groot stuk land. Er lag een slootje omheen, waar altijd water in stond. Het huis waar mijn opa en oma woonden stond zowat in het midden, aan een kant grensde het land aan de spoorlijn. Als we naar hen toe gingen, holde ik iedere keer als ik een trein aan hoorde komen naar het spoor. Maar voordat ik daar was, was de trein al voorbij. En al was het me gelukt er op tijd te zijn, dan nog had ik onmogelijk over de sloot kunnen komen, die tussen het spoor en ons land in lag. Ik voelde me zo schuldig dat ik te laat was, dat ik dacht dat de grazende koeien me achter mijn rug stonden uit te lachen. Daar was ik zelfs zo van overtuigd, dat ik in het gras neerviel, waar de koeien zich te goed aan deden, en een potje begon te huilen. Op een warme dag lachte het groene gras de zon toe, en aan de stralend blauwe lucht was geen wolkje te bekennen. Terwijl ik naar het spoor rende kwam mijn moeder achter me aan en probeerde me in te halen. Omdat ze me zo achterna zat, bereikten we de sloot voordat de trein voorbij was. Zo gauw hij verscheen begonnen we naar de reizigers te zwaaien, terwijl de trein met dikke zwarte rookwolken verder reed. Een paar passagiers zagen ons zwaaien en wuifden terug. Prachtig vond ik dat. Ik begon te schateren. Toen de trein uit het zicht verdween, pakte mijn moeder me op en tilde me omhoog. Ik was zo blij dat ik nog steeds moest lachen. Voorzichtig zette mijn moeder me op het gras neer. Meteen daarna begon ze te praten: "Opa zit in die trein. Je vader is met paard en wagen naar het station om hem af te halen, ze komen er zo aan."'
'Het was erg warm. We hadden alletwee dorst toen we thuis kwamen. Eerst dronk mijn moeder water, daarna gaf ze mij wat. Omdat het zo warm was, had ik helemaal geen zin om binnen te zitten. Ik ging weer naar buiten. In onze achtertuin stonden een heleboel bomen waarvan ik niet wist hoe ze heetten. De meeste droegen dan wel geen vrucht, maar het waren mijn opa's oogappels. Ik hield vooral van het ruisen van de bladeren in de wind. Als ik dat geluid hoorde, kreeg ik bijna meteen slaap. Zo ging het die dag ook. Ik zat onder een boom en doezelde weg. Ik werd wakker van de diepe, nasale stem van mijn vader. Hij schudde me door elkaar en riep me: "Wilma!"'
'Ik werd half wakker. Mijn vader moet gedacht hebben dat ik nog sliep, want hij begon me opnieuw door elkaar te schudden. Ik werd wakker. Toen ik mijn ogen opendeed zag ik mijn opa, die achter mijn vader stond en langer was dan hij. Zijn blonde haren, die voor de helft grijs waren geworden, waren netjes gekamd. Zijn blauwe ogen lachten toen hij iets uit zijn zak haalde en aan mij gaf. "Chocolade uit Parijs," zei hij met een knipoog.'
'Ik probeerde de glimmende wikkel open te scheuren.'
'"Zeg eens dankjewel tegen opa," zei mijn vader met die zware, diepe stem.'
'Mijn opa stond gereserveerd een eindje verderop, hij zei niets. Ik brak een stukje chocola af en gaf dat aan mijn grootvader. Ik keek hem aan met een glimlach alsof ik hem bedankte zo goed als ik kon. Waarschijnlijk kwam het daardoor dat mijn opa ontdooide, en in één beweging pakte hij me bij mijn armen en tilde me op. Met mij op zijn arm liep hij naar huis. Die dag, toen ik zo op de arm van mijn grootvader de woonkamer binnenkwam, zag ik daar, zorgvuldig neergezet in een hoekje van het vertrek, dit kistje staan. De moeder van mijn vader heeft het nagelaten aan mijn moeder, en mijn moeder aan mij. In dat kistje zitten het leven van mijn oma en van mijn moeder. Wat aan mij is nagelaten, en wat ik nalaat,' zei ze na een stilte.
Die laatste woorden bleven even in haar mond steken. Haar lippen trilden. Slechts uit één oog rolden een paar tranen. Haar vermagerde vingers bewogen veelbetekenend in mijn grote handen.
'Toentertijd was bijna iedereen in de greep van die ziekte om naar Nieuw Zeeland of Canada te trekken,' zei ze toen het trillen van haar lippen over was. 'Je opa had dat virus net als iedereen meegebracht uit militaire dienst. Iedere avond zei hij dat hij zou vertrekken. Ik wilde niet. Ik was drie maanden zwanger van je oom toen hij vertrok. Hij had me gezegd dat hij in Nieuw Zeeland een boerderij zou beginnen, daarna zou hij mij over laten komen. Maar nadat hij eenmaal vertrokken was heb ik nooit meer iets van hem gehoord. Misschien was hij al gestorven voordat hij daar aankwam. Het was de periode na de oorlog, zelfs de kinderen moesten toen twaalf, dertien uur werken. Of de oorlog ons nu zo had geschokt, of dat het onze aard was, ik zou het niet weten, maar gaandeweg ontstond er een verwijdering tussen de kinderen en mij. Zodra ze achttien waren gingen ze het huis uit. Eerst was ik blij dat ze vertrokken omdat ik 'eindelijk vrij' was. Maar naarmate de jaren verstreken en ik ouder werd sloeg mijn vrijheid om in verlangen. Niet dat we onenigheid hadden, maar het kwam er maar niet van om elkaar te zien. Ik koesterde geen enkele hoop meer, ik ging ervan uit dat ze mijn lijk pas dagen na mijn dood zouden vinden, zoals bij veel van mijn vrienden was gebeurd, en toen verscheen jij. Na mij moet jij dit kistje bewaren...'
Ze trok haar gerimpelde hand tussen mijn handen vandaan en legde hem op haar buik. Terwijl ze mij mat aankeek, zei ze: 'Ik heb het ook tegen de dokter gezegd. Als ik weer een bloeding krijg verhoogt hij de morfine. Ik ben te oud, ik wil die pijn niet nog een keer doormaken.'
Pas toen er voor de derde keer werd aangebeld, kon Marianna zich uit haar overpeinzingen losmaken. Ze rende naar de deur en deed open.
'Neem me niet kwalijk, ik was in gedachten,' zei ze tegen haar oom, een lange man, die als eerste naar binnen stapte.
Met een kille blik nam hij Marianna van top tot teen op en liep naar de woonkamer. Ondertussen kwam haar tante binnen. Zonder iets te zeggen volgde ze haar oom naar de woonkamer. Op dat moment kwam ook haar moeder binnen.
'Hoi Marie,' zei ze terwijl ze haar dochter aankeek.
'Hoi mam,' zei Marianna tegen haar.
Toen haar moeder, haar oom en haar tante plaatsnamen rond de ronde tafel in de woonkamer, op de drie stoelen met de fijnbesneden rugleuningen, liep ze naar de slaapkamer van haar oma om daar de vierde stoel te halen. Ze ging zitten en keek de uitdrukkingsloze gezichten één voor één aan. Haar tante, die het stoorde dat ze een tijdlang stil moest zitten zonder iets te zeggen, vertrok haar gezicht.
'Laten we maar beginnen,' zei ze. 'Ik moet morgen werken.'
'Ik ook,' zei haar moeder.
Haar oom rookte alleen maar. Marianna vroeg hem om een sigaret. Hij gaf haar een vuurtje, achter elkaar nam ze een paar trekken. Ze stikte bijna. Ze begon te hoesten. Toen haar hoestbui over was, rookte ze halsstarrig verder. Haar keel voelde nu minder verschroeid aan dan eerst. Ze hoefde ook niet meer te hoesten. Een tijdlang was het stil op de ademhaling van de aanwezigen na. Zonder iemand aan te kijken rookte ze haar sigaret op. Terwijl ze de peuk in de asbak uitdrukte, hoorde ze de stem van haar oom.
'Marianna, je zorgt al zoveel jaar voor mijn moeder, is er iets wat je wilt zeggen?' vroeg hij.
Terwijl ze bedacht hoe zwaar de stem van haar oom geworden was en hoezeer ze van hem vervreemd was, zei haar tante:
'Ik heb geen tijd om ergens naar te luisteren, alles is wel duidelijk, laten we de zaak meteen afhandelen.'
Zonder een woord te zeggen maar met een vertrokken gezicht pakte Marianna de verroeste sleutel van de tafel en gaf hem aan haar oom.
Haar oom speelde even met de sleutel, kwam toen langzaam overeind en trok de theewagen, waar het handbesneden kistje opstond, naar de tafel. Hij stak de sleutel in het slot en draaide het open. Zodra het deksel openging verspreidde er zich een zware lucht van mottenballen met een zweem van lavendel. Terwijl iedereen elkaar aankeek, haalde haar oom drie zijden bloezen uit het kistje, een witte, een gele en een roze, een halfopgebrande rode kaars, een medaille uit de Tweede Wereldoorlog, een matrozenmuts, en drie parelmoeren knopen, en legde die op tafel.
'En verder?' zei haar moeder terwijl ze haar broer aankeek.
Zonder antwoord te geven stak hij zijn hand nogmaals in het kistje en haalde er een envelop uit, die hij aan Marianna's moeder gaf.
'En dit,' zei hij met een zware maar kalme stem.
Marianna's moeder maakte de envelop haastig open. Er kwam een in vieren gevouwen brief uit. Met een toonloze stem die nog het meest van een ademtocht weg had, begon ze voor te lezen:
'Omdat ik geen geld heb, heb ik mijn testament niet bij een advocaat op kunnen laten maken. Het huis waar ik in woon en de spullen die er in staan is alles wat ik bezit. Alleen dit kistje laat ik na aan mijn kleindochter Marianna. Het huis en de andere spullen zijn voor mijn kinderen. Wilma van der Schaduw.'
Terwijl de moeder van Marianna het vel papier bovenop de andere spullen legde liet haar tante haar blik gekweld over de afzonderlijke spullen glijden die om haar heen stonden. Ze keek naar het kistje, waarin walnootbladeren waren uitgesneden, en pakte het papier van tafel. Ze bekeek de tekst aandachtig. Een spottend lachje speelde rond haar lippen. Ze hield haar ogen betekenisvol op Marianna gericht.
'Dit is niet het handschrift van mijn moeder,' zei ze. 'Het kistje wordt samen met de andere spullen verkocht.'


Vertaald uit het Turks door Hanneke van der Heijden
Utrecht, juli 2003

Murat Tuncel (1952) is geboren in Kars, een plaats in het oosten van Turkije. Hij studeerde Turks aan de Atatürk-Faculteit van de Universiteit van İstanbul en in 1979, het jaar waarin hij ook zijn studie voltooide, publiceerde hij zijn eerste literaire verhaal. Na zijn opleiding heeft Tuncel als leraar in het basis- en voortgezet onderwijs gewerkt, tot hij in 1984 de overstap maakte naar de journalistiek en ging werken als redacteur bij het dagblad Günaydın.
Tuncel woont nu ruim veertien jaar in Nederland. Hij geeft les in Den Haag en Rotterdam en is een van de oprichters van de Turkstalige literair website Anafilya (www.anafilya.org). Daarnaast schrijft Tuncel voor het Turkstalige maandblad Merhaba Medya, dat uitgegeven wordt in Nederland (www.merhabamedya.com).
Tuncel heeft in totaal elf boeken gepubliceerd - waaronder verhalenbundels, romans en kinderboeken. Een van zijn romans, Maviydi Adalet Sarayı ('Het vredespaleis was blauw') uit 1996, wordt binnenkort in een Nederlandse vertaling uitgebracht. Zijn tweede roman Üçüncü Ölüm (1998, 'De derde dood') wordt binnenkort verfilmd.
Beide romans en een verhalenbundel zijn in Turkije onderscheiden met een literaire prijs.

Gölge Kız, İstanbul/Varlık, 2002 (verhalenbundel)
Üçüncü Ölüm, İstanbul/Pencere, 1998 (roman)
Yarımağız Anılar, İstanbul/Pencere, 1996 (autobiografische verhalen)
Maviydi Adalet Sarayı, İstanbul/Pencere, 1996 (roman)

t