De eenzaamheid als hel

Martine Prange

De Turks-Koerdische schrijver Yažar Kemal (1923) heeft al meerdere gevangenisstraffen achter de rug. Zijn reputatie als belangrijkste schrijver van Turkije heeft de Turkse justitie nooit belet hem wegens 'separatisme' achter de tralies te zetten. De gevangenis heeft Kemal echter niet de mond weten te snoeren. Al vijfenvijftig jaar stelt Kemal zijn schrijverschap in dienst van de minderheden en onderdrukten in Turkije. Zo tekende hij Armeense volksverhalen in het Turks op en schreef hij in Ook de vogels zijn verdwenen over de straatkinderen in Istanbul.
Met De Anatolische trilogie, waarvan de Nederlandse ver-taling met de verschijning van Onsterfelijk gras nu compleet is, vraagt Kemal aandacht voor het lot van de katoenplukkers in Zuid-Turkije. Zij zijn overgeleverd aan de eigenaren van de katoenvelden, die hen tegen een hongerloontje en in de schroeiende hitte keihard laten werken. De strijd tussen boeren en landheren stond centraal in het tweede deel van de trilogie, Aarde ijzer, hemel koper. Het eerste deel, De wind uit de vlakte, beschreef de afdaling van de boeren uit het bergdorpje Yalak naar de katoenvelden van de Çukurova-vlakte als een ware helletocht. Onsterfelijk gras draait om de twisten tussen de boeren onderling. Terwijl de katoenoogst aanvankelijk beter lijkt dan ooit tevoren en financiële rijkdom belooft, dreigt de boerengemeenschap verscheurd te worden door het traditionele gebruik van de verstoting. Onsterfelijk gras is daarmee in de eerste plaats een boek over eenzaamheid.
Verschillende personages krijgen in dit boek te maken met een al dan niet terechte verbanning. Deze houdt in, dat de gemeenschap iemands aanwezigheid weliswaar tolereert, maar hem doodzwijgt. Of dat iemand, zoals het personage Memedik, zich zo vernederd voelt, dat hij zélf niet meer praat. De jonge boer Memedik is zijn eergevoel kwijt sinds hij door Sefer, het dorpshoofd, is afgeranseld. Hierdoor durft hij niemand uit het dorp meer aan te kijken, zelfs zijn moeder en zijn geliefde Zeliha niet. De schaamte houdt Memedik gevangen en hij zal pas vrij zijn als hij Sefer heeft gedood. Sefer op zijn beurt is net als Memedik veroordeeld tot de eenzaamheid. In opdracht van Tažbažošlu, de beschermheilige van het dorp, spreken de boeren van Yalak niet meer met hem. Het idee dat de hele wereld weet dat Sefer het dorpshoofd is waartegen niet gesproken wordt, maakt hem bijkans gek. Hij smeekt de dorpelingen om een woord en neemt wraak door de boeren tegen elkaar op te stoken. Maar ook Tažbažošlu is alleen. Na zijn verdwijning uit het dorp (beschreven in deel 2 van de trilogie) is de legende van zijn heiligheid ontstaan. Volgens deze legende leeft hij op de Berg van Veertig Heiligen en wordt hij omgeven door lichtbollen. De boeren schrijven de rijke oogst aan hun heilige toe. Wanneer plotselinge slagregens de oogst dreigen te bederven, roepen zij 'de heilige heer Tažbaž' aan om hulp. En inderdaad komt hij naar de Çukurova. Alleen niet als heilige, maar als uitgemergelde sterveling, die maandenlang heeft gezworven. Omdat de boeren hun geloof in de heilige heer Tažbaž niet willen opgeven, doen ze alsof ze Tažbažošlu niet herkennen en zwijgen ze hem dood. Omdat zelfs zijn vrouw niet meer tegen hem praat, besluit Tažbažošlu al snel weer te verdwijnen.
Lange Ali, de beste vriend van Tažbažošlu, ondergaat hetzelfde lot. Hij wordt door de gemeenschap beticht van moedermoord, omdat hij zijn moeder Meryemce, die de zware tocht over de bergen niet meer aankon, alleen in het dorp heeft achtergelaten. Meryemce kwijnt daar weg door het gebrek aan menselijk gezelschap, maar haar trots houdt haar in leven. Ze weigert simpelweg te sterven: 'Je kunt haar breken, kapotmaken, opbranden, vernietigen, in stukken snijden, een kopje kleiner maken, maar Meryemce sterft niet, Meryemce is onsterfelijk gras.' Meryemce, 'de moeder en vader' van het hele dorp, staat hier symbool voor alle boeren: geen landheer, gevangenis, malariamug, hitte of slagregen kan hen breken. Het boek laat echter zien, dat de verbanning uit de gemeenschap dit wél kan. De spot en het zwijgen van zijn verwanten kan een mens gevangen nemen, hem zo sterk isoleren van zijn soortgenoten dat hij nog liever sterft dan de rest van zijn leven alleen door te brengen. Alle bovengenoemde personages lijden zozeer onder hun eenzaamheid dat zij zelfmoord overwegen of daadwerkelijk plegen. Zo wanhopig is Sefer: 'Spreek een paar woordjes tot me, broeders. Noem me bij mijn naam. Dat is al genoeg. Zeg een paar keer: "muhtar [dorpshoofd, MP] Sefer." Dat is al genoeg. Ik zweer het jullie! Het is nu al een jaar, misschien wel al langer dat niemand mijn naam in zijn mond heeft genomen, niet één enkel keertje. Ik zal er nog gek van worden. Zo niet, dan ga ik me nog van kant maken.'
Eenzaamheid, zo definieert dit boek, is het afgesneden zijn van zijn medemens, een diepe stilte 'als was er op aarde geen enkel wezen meer over, niet het geruis van de wind, geen vallende ster, voortglijdende wolk of ruisend bos', duisternis, 'alles was in elkaar opgegaan. Er cirkelde een donkere nacht rond. Voortdurend maar rond. Er draaiden duistere sterren', kou, honger, krachtverlies en ten slotte de dood. De dood schrikt echter minder af dan de eenzaamheid: 'Meryemce kreeg het koud (...) Ze had ook vreselijke honger gekregen. Ze kon door haar knikkende knieën niet verder lopen. (...) Aan weerszijden van de weg en in het bos verderop begonnen jakhalzen te huilen. Meryemce huiverde. De jakhalzen zullen mijn lijk verscheuren... Maar ik keer niet terug naar het uitgestorven dorp. Ik ga niet terug!' Deze eenzaamheid, zo laat Kemal zien, is de echte hel. Een gevangenisstraf is daarbij vergeleken een kleinigheid.

  Meryemce en de haan  
Het zijn de lichtheid van Kemals taal, zijn poëtische beschrijvingen van de natuur en zijn gave de hilariteit in het tragische te zien, die het lezen over deze schrijnende eenzaamheid desondanks tot een genot maken. Meryemce is zo eenzaam dat ze zelfs met een haan een dialoog probeert aan te gaan, wat een uiterst komische scčne oplevert, en ook Memediks pogingen zich van zijn lijk te ontdoen en zijn verdriet wanneer het lijk eindelijk is verdwenen, zijn erg grappig. Het leven is vaak uitzichtloos, maar dat is voor Kemal nog geen reden zijn humor te verliezen. Hij weigert zich over te geven aan de wanhoop. Hoop vindt hij in de taal, in woorden, niet alleen in de gesproken taal als het gesprek van mens tot mens, maar ook in de gezongen verhalen die hij van de troubadours uit het dorp van zijn jeugd hoorde. Oude sprookjes en legenden duiken telkens in zijn verhalen op: 'De katoenhopen waren in het maanlicht nog groter, nog melkwitter, ze schitterden in het licht. De donkere schaduwen strekten zich naar het oosten uit. De vlakte lag helverlicht in de maneschijn met ijle, melkwitte, betove-rende nevelsluiers die licht golfden in de wind. In dit fonkelende licht schitterden de rotsen van Anavarza wonderlijk, als een edelsteen. Vervallen huizen, muren, ingestorte stadswallen waarin zich duizend-en-een monsters schuilhielden. Een reus, vijfmaal zo groot als een mens en zevenhonderd jaar oud, daalde van de rotsen naar beneden.'
Het gesproken woord is de bron van Kemals verbeeldingskracht en van zijn hoop. Op de momenten dat de verbeelding aan de macht is, verkrijgt het leven een poëtische glans en blijkt het voor Kemal ondanks alles de moeite waard. Om dit moment waarop de wanhoop overgaat in hoop draaien Kemals schrijverschap én menselijkheid. Tegen de wanhoop kan alleen de taal redding brengen, meent Kemal. Daarom zal hij, ondanks de dreiging van de gevangenis, nooit zwijgen. Meryemce, dat is Yažar Kemal zelf. Yažar Kemal is onsterfelijk gras.

Kemal, Yažar, Onsterfelijk gras, De Geus, 2002, 413 pagina's, euro 25,- (vertaling van Ölmez otu, 1968, door Wim van den Munkhof)

t